WIJ HADDEN GEEN MINACHTING VOOR JAZZ. DE JONGE MENSEN VAN NU WEL’

Jazzgod Branford Marsalis over de identiteit van zijn New Orleans

Als Branford Marsalis (57), al meer dan twintig jaar een van de grootste hedendaagse jazzsaxofonisten van de wereld, denkt aan New Orleans als het landschap van zijn jeugd, zijn dit de eerste beelden die hij ziet: ‘Mijn huis. Mijn vriend Arthur Smith. Zijn huis. Mijn vriend Wellington Brannon. Zijn huis. En The Joy Theatre op Canal Street. Dat is het.’ Het is zeven uur ’s ochtends in een hotelkamer in Vancouver, de stad waar hij die avond zal optreden, en Marsalis, zittend achter zijn laptop voor een skypegesprek, heeft er nog even niet zo’n zin in. In wat voor soort buurt hij opgroeide? ‘Gewoon, een buurt met huizen en mensen.’

Een uur later eindigt zijn rondleiding door de stad waar hij opgroeide (en waar hij zou wonen als zijn vrouw niet dichter bij haar moeder in Philadelphia wilde zijn), in een spraakwaterval – maar dan gaat het inmiddels ook over de kerk, politiek en burgemeester Mitch Landrieu, de Democraat die in mei landelijk in het nieuws kwam door zijn voorstel een aantal monumenten in de stad neer te halen. Monumenten die herinneren aan de voorvechters van de Confederatie, de zuidelijke staten die zich in de jaren zestig van de 19de eeuw hadden afgescheiden van de Verenigde Staten van Amerika omdat zij wél de slavernij in stand wilden houden. Niet veel later begon de Burgeroorlog.

Branford Marsalis Quartet & Kurt Elling
Hij groeide op in het zuiden van de stad, als oudste zoon in wat een jazzdynastie zou worden: broer Wynton, een jaar jonger, is wereldberoemd trompettist, Delfeayo trombonist, Jason drummer. Hun buurt, zegt hij, was er een waar je als zwarte jongen gemakkelijk in aanraking kwam met blanken. ‘Iedereen die uptown woonde, gebruikte de tram, waarvan de lijn als een soort hoefijzer door de stad ging. Als je in de straat rondhing, zoals wij deden, had je contact met de blanken, positief of negatief. We waren niet weggestopt in het meest afgelegen deel van de stad.’ New Orleans, stad aan de Mississippi, katoenvelden alom. Smeltkroes van culturen, van Frans en Spaans tot Caribisch, Afrikaans en Vietnamees. Bakermat van de traditionele jazz. Louis Armstrong werd er geboren, de Neville Brothers komen ervandaan en Sting zong over Bourbon Street, de hoofdstraat in het French Quarter – als broekie van 25 speelde Marsalis met hem mee in de band van aanstormende jazzmuzikanten die Sting om zich heen had verzameld. Mardi Gras, het uitzinnige carnaval dat jaarlijks op straat wordt gevierd, het Jazz Fest, elk jaar vanaf eind april met de allergrootste namen. En dan hebben we het nog niet over het eten gehad.

Kritisch publiek

In New Orleans hebben we mensen die zich afvragen: naar welke muziek willen we luisteren terwijl we dronken worden? Vraag Marsalis wat New Orleans onderscheidt van veel andere Amerikaanse steden en hij zegt: de identiteit van de stad is niet gestoeld op economisch succes. ‘Mijn vader heeft weleens gezegd: New Orleans is de enige stad in de Verenigde Staten waar de rijkste man van de stad twee weken per jaar, in de aanloop naar Mardi Gras, een lap om zijn hoofd knoopt en door de straten danst. Stel je even voor: de koninklijke familie van Engeland, die meedoet met een parade in Londen.’ We beginnen de tour met de muziek. Net buiten het French Quarter, in Frenchmen Street, ligt jazzbistro Snug Harbor. Het is een van de betere jazzclubs met een zaal, een restaurant waar je de muziek op de achtergrond hoort en een bar waar je de muziek wel hoort,maar niet ziet. Marsalis heeft er zelf honderden keren opgetreden. In 2015 werden hier de nummers uitgeprobeerd voor zijn laatste cd Upward Spiral, met zanger Kurt Elling. Kritisch publiek in Snug Harbor? ‘In New Orleans hebben we geen kritisch publiek. In New Orleans hebben we mensen die zich afvragen: naar welke muziek willen we luisteren terwijl we dronken worden?’ Op vrijdagavond speelt zijn vader er met zijn band. Hij is pianist, elke vrijdag speelt hij hier twee shows. ‘Het laatste nummer van de eerste show gaat over in een jamsessie waaraan kerels uit het publiek, mannen uit de stad, spontaan meedoen. Meestal verlaat mijn vader op dat moment het podium, stapt hij in bij zijn chauffeur en laat zich naar huis rijden. Hij is 82 en loopt met een stok. Ik snap heel goed dat hij niet tot het einde blijft hangen.’

In tegenstelling tot onze huidige president was mijn vader geen nepotist die zijn eigen kinderen bevoordeelde, dus hij liet ons niet toe tot de jazzlessen

Toen Branford Marsalis nog op school zat, was zijn vader directeur van het New Orleans Cultural Center, een vooropleiding voor jongeren die in de muziek verder wilden. ‘Mijn broers en ik hebben er ook les gehad, maar niet van hem. In tegenstelling tot onze huidige president was mijn vader geen nepotist die zijn eigen kinderen bevoordeelde, dus hij liet ons niet toe tot de jazzlessen. Vond ik niet erg; ik was zelf meer met r&b en funk bezig dan met jazz.’ Wat de belangrijkste les is die zijn vader hem als muzikant leerde? ‘Op mijn 15de werd ik toegelaten tot de All City Youth Band. Ik ging trots naar huis: ‘Pap, ik zit in de All City Youth Band. Ik zal zijn antwoord nooit vergeten. ‘Zoon’, zei hij, ‘in het land van de blinden is eenoog altijd koning.’ Jaren later heb ik hem nog eens gevraagd: is het nooit in je opgekomen dat je ook had kunnen zeggen: goed gedaan? En zijn antwoord was weer onvergetelijk: ‘Er is nooit iemand beter geworden van het likken van zijn eigen kont.’ Mijn vader leerde ons extreem zelfkritisch te zijn, en dat begreep ik als 15-jarige niet, maar toen ik op mijn 24ste naar New York ging om het in de muziek te gaan maken, ontdekte ik dat ik veel minder onzeker was dan collega muzikanten, die hun zelfvertrouwen ontleenden aan de goedkeuring van anderen. Sindsdien houd ik mezelf de les van mijn vader voor: als je andermans kritiek nodig hebt om te weten of je goed bent of niet, ben je niet in staat om jezelf te corrigeren, en dus ook niet om jezelf te ontwikkelen.’

Hij wordt de meest eclectische van de Marsalis-broers genoemd. Als saxofonist ontgroend bij Lionel Hampton en Art Blakey and the Jazz Messengers. Gespeeld in het kwintet van zijn broer Wynton. Daarna een paar jaar Sting. Marsalis staat op de schouders van de groten: Cannonball Adderley, Ornette Coleman, Sonny Rollins, John Coltrane. ‘Je ontwikkelt je eigen vocabulaire door heel goed naar anderen te luisteren en daaraan iets nieuws toe te voegen.’ In 1986 richt hij zijn eigen Branford Marsalis Quartet op. Hij speelt met Miles Davis, gaat mee op tournee met Grateful Dead, richt de band Buckshot LeFonque op, een mengsel van hiphop, r&b en jazz, speelt steeds vaker ook mee met klassieke concerten. Als familie staan ze in al die jaren hooguit twintig keer samen op het podium. Op YouTube zijn daarvan een paar minuten te zien. Branford en Wynton staan al op de allergrootste podia, ze hebben hun vader al lang overschaduwd. Maar als je ze zo samen ziet spelen, is Ellis de patriarch en zijn zij vooral zijn zoons. Concurrentie onderling? ‘Mijn vader heeft me al vroeg duidelijk gemaakt toen ik met klarinet spelen begon: Branford, de trompet is de diamant onder de instrumenten. Dus als je hiermee door wilt gaan, zul je je altijd moeten voegen naar de trompettist.’ Let maar op: in de bands van de meeste saxofonisten zul je geen trompetspeler aantreffen.’ We gaan naar nog een club, Preservation Hall in St. Peter Street, hartje French Quarter. ‘Die werd in 1961 opgericht voor oudere muzikanten die tegen alle nieuwe jazzstromingen in traditionele New Orleans-jazz bleven spelen en heeft nu nog een functie om de traditie levend te houden. De club is klein en intiem, en op de beste avonden, als bijvoorbeeld Leroy Jones speelt met zijn band, maak je iets fenomenaals mee.’

Orkaan Katrina

Het is steeds moeilijker, zegt Marsalis, om de jonge generatie in New Orleans warm te krijgen voor de traditionele muziek. Zeker, zij luisterden toen ze jong waren ook liever naar jazzrock dan naar Louis Armstrong. ‘Maar het verschil met dertig jaar geleden is: wij hadden geen minachting voor jazz. De jonge mensen van nu wel.’ We kunnen niet over New Orleans praten zonder het over Katrina te hebben, de orkaan die in augustus 2005 aan tweeduizend mensen het leven kostte en bijna 80 procent van de stad verwoestte. Een van de wijken die het zwaarst getroffen werden, was de Ninth Ward, in het noordoosten van de stad. Samen met Habitat for Humanity en met zijn jeugdvriend, zanger en pianist Harry Connick jr., nam Marsalis hier meteen na de catastrofe het initiatief tot Musicians’ Village: een wijk met huizen voor muzikanten die dakloos waren geworden. Ze zamelden geld in en met het bedrag dat over was, werd in de Upper Ninth Ward het Ellis Marsalis Music Center opgericht. Hier neemt Marsalis zijn platen op, hier geeft hij oude musici een podium onder de vlag van zijn eigen platenlabel, hier wordt muziekles gegeven aan kinderen die anders op straat zouden hangen. Zijn ze daarmee ook bewakers van het muzikale erfgoed van de stad? ‘Mensen kunnen cultuur niet redden. De cultuur redt zichzelf. Nee, we leren die kinderen hoe ze muziek kunnen maken, en misschien wel het allerbelangrijkste: dat je alleen ergens goed in wordt en jezelf kunt ontplooien als je discipline hebt.’

Tijd voor een hapje. Marsalis is een foodie, zegt hij. ‘Ik houd me aan een dieet om fit te blijven, maar er is één restaurant in New Orleans waar ik al die zelfopgelegde beperkingen overboord zet: Mandina’s in Canal Street. Een familierestaurant waar ze al decennialang comfortfood serveren van de hoogste kwaliteit. Artisjoksoep met oesters, krokodillensoep en een van mijn favorieten: de po’boy. Dat is een stokbrood barstensvol gefrituurde krab (of oester, of worstjes, of rosbief), sla, tomaten, augurk en remoulade.’ Voor jullie Europeanen is dat natuurlijk niet zo bijzonder, maar in Amerika heb je het dan echt al over de oudheid! We lopen in gedachten door naar Audubon Park, het kleinste van de twee stadsparken, waar de familie Marsalis vroeger in de weekends met de tram naartoe ging. ‘Om te picknicken, schelpen in de Mississippi te gooien en naar meisjes te kijken.’ Audubon Park ligt tussen St. Charles Avenue en de rivier. ‘Twintig minuten lopen en je bent erdoorheen, maar ik vind het een veel mooier park dan City Park. Er staan eeuwenoude eiken, er ligt een wandel- en een fietspad en het park wordt omzoomd door een paar van de oudste huizen van de stad, die al honderd jaar van dezelfde families zijn. Heel vredig allemaal.’ Nog een uitstapje van de familie Marsalis: The Cabildo op Jackson Square. Het heet tegenwoordig het Louisiana State Museum, het werd gebouwd in de laatste jaren van de 18de eeuw, door de Spanjaarden. ‘Voor jullie Europeanen is dat natuurlijk niet zo bijzonder, maar in Amerika heb je het dan echt al over de oudheid! Het gebouw is prachtig, het ligt naast de St. Louis Cathedral, de oudste kathedraal van de VS.’

 Magneet voor mensen van elders

New Orleans Bourbon Street

Wat hij zou laten zien, als hij ons er zou moeten rondleiden? ‘Wat mij het meest heeft geraakt, als kind, was een enkelketting die de slaven droegen. Ik weet nog dat ik ernaar keek, me voorstelde hoe het geweest moest zijn om zoiets te moeten dragen en dat ik bijna een fysieke reactie voelde. Zo geschokt was ik dat slavernij, als systeem om mensen te onderdrukken, had kunnen bestaan.’
Hij heeft de stad na Katrina zien veranderen. Jonge mensen kwamen vanuit de hele VS naar de stad om vrijwilligerswerk te doen en bleven hangen. De economie trekt nu aan, ook een magneet voor mensen die van elders komen. Vroeger, zegt Marsalis, was het als je een winkel inliep: What’s happening bro? What can I do you for? Nu klinkt er overal: What’s up man? ‘De eerste keer dat ik dat hoorde, in 2006, was ik geschokt. O man, dacht ik, de buitenlanders zijn er.’ Gentrificatie, ja, die ziet hij overal. ‘Ik sprak laatst met een zwarte jongen die een wijn- en kaaswinkel was begonnen in de Lower Ninth Ward, wat echt de laatste plek is in New Orleans waar je zo’n winkel verwacht. Een man die in de zaak stond, begon tegen me te praten. Dat de buurt zo aan het veranderen was, en dat hij niet wist of hij dat wel leuk vond. Ik zei: mag ik je eraan herinneren dat we in een fucking kaas- en wijnwinkel staan, in een buurt waar echt niemand van de oorspronkelijke bewoners is opgevoed met kaas en wijn, en dat hij nog niet failliet is? Dat moest hij me nageven.’

Wat hij maar wil zeggen: die opwaardering van buurten in zijn geboortestad is één ding. Maar die staat voor zoveel meer. ‘Eeuwenlang zijn witte mensen bang geweest voor zwarten. Zo is de slavernij nog lang goedgepraat: als we die slaven bevrijden, komen ze ons allemaal uitmoorden. Daarom zijn mannen met een badge en een geweer bang voor mij, alleen omdat ik een bruine huid heb. Maar nu komt er voor het eerst een generatie jonge, witte mensen die niet is opgevoed met angst voor zwarten, en die het geen punt vindt te verhuizen naar de Lower Ninth Ward, een van de armste en zwartste wijken van de stad. Niet eens vanuit een politiek engagement. Nee, omdat de huizen er goedkoper zijn. En zo wordt vanzelf het rassenprobleem opgelost. Door zwarte buren te hebben. Door ze te leren kennen. Het is net als met het homohuwelijk in de Verenigde Staten: toen mensen eenmaal ontdekten dat ze gays in hun eigen familie hadden en dat die niet continu seks hadden in de achtertuin, en hun jongere broertjes niet overhaalden mee te doen, toen veranderde hun houding.’ Of hij niet bang is dat de koopkrachtige nieuwkomers de oorspronkelijke sfeer in de wijk te veel veranderen? ‘Pas als er hier stemmen opgaan om namen van wijken te veranderen, zoals in New York, waar het voorstel is Harlem een nieuwe naam te geven vanwege de negatieve bijklank, pas dan kom ik in opstand.’

Door: Karolien Knols 15 juli 2017

 

Volg ons op Facebook

MELD U AAN VOOR ONZE NIEUWSBRIEF

Auteurs: Eric & Peter

Peter Viering

NIEUWSVETERANEN - WIJ STELLEN HET NIEUWS OP DE PROEF...

%d bloggers liken dit: